Theun de mol

Theun is een ijverige mol. Met zijn sterke klauwen boorde hij dag in dag aan zijn ondergrondse mollenwegennetwerk. Maar op een dag ging het graven ineens niet meer. Hoe snel en hard hij ook met zijn scherpe klauwen door de aarde woelde, hij kwam geen centimeter meer vooruit.
“Dit is me nog nooit voorgekomen”, denkt de mol. En dat was ook zo. Begon de ijverige mol nou zijn stoere graafkrachten te verliezen?

Er zat maar één ding op. Boven de grond gaan, naar het bos. Misschien kunnen de dieren uit het bos hem helpen graven. Theun gaat terug naar de al gegraven tunnel op zoek naar de eerste de beste molshoop waar hij eruit kan.

Theun is echter een dingetje vergeten: hij ziet geen hand voor ogen boven de grond. Daarom struint onze held met de grote klauwen op de tast door het bos. Voor zo’n slechtziende mol, was zijn geluk echter groots: algauw voelen zijn klauwen de vacht van een andere bosbewoner.
“Wat voor dier bent u?”
Want naast ijverig, was de mol ook heel beleefd.
“Ik ben een wasbeer”, zegt de wasbeer.
“Wat bent u aan het doen?”
“Ik ben op zoek naar een warme plek om te slapen.”
“Kunt u mij helpen om mijn tunnel af te graven?”
“Nee mol, mijn klauwen zijn alleen voor het zoeken van etensresten.”
Teleurgesteld tast de mol verder. Het duurt niet lang voordat hij de volgende bosbewoner treft.
“Wat voor dier bent u?” vraagt de mol.
“Ik ben een eekhoorn”,  zegt de eekhoorn.
“Wat bent u aan het doen?”
“Ik ben mijn holletje aan het vullen met nootjes.”
“Kunt u mij helpen om mijn tunnel af te graven?”
“Nee mol, mijn klauwen zijn alleen voor het verzamelen van nootjes”, antwoordt de eekhoorn.
Teleurgesteld gaat de mol verder. Hoewel hij nog steeds geen hand voor ogen ziet, wordt de grond kouder en kouder, en hij moet zijn best doen om niet uit te glijden.

Bij het volgende dier dat hij tegenkomt, voelen zijn grijpgrage klauwen echter geen vacht, maar veren. Het was een prachtige zwaan. Een schoonheid die de mol helaas niet kon zien.

“Wat voor dier bent u?”
“Ik ben een zwaan.”
“Wat bent u aan het doen?”
“Dat wilde ik u ook net vragen”, kaatst de zwaan terug.
De mol is er even stil van. Dat antwoord had hij niet verwacht.
“Weet u wel waar wij zwanen meestal te vinden zijn?”
Theun de mol moest even nadenken.
“Op het water!”
De zwaan glimlacht. “Bingo.”
Toen besefte hij het. Het waren niet zijn mollenklauwen: de koude winter had alles bevroren! Daarom was de wasbeer een warm plekje aan het zoeken en sloeg de eekhoorn een wintervoorraad in.

Tevreden kruipt de mol weer in zijn warme ondergrondse mollenwegennetwerk. Blij dat hij zijn krachten niet verloren is. Dat graven komt na de winter wel weer, hij had nu wel wat rust verdiend.