Oehie de uil

Oehie is een klein uiltje met zulke grote ogen, dat zelfs de meest stoere mannen zouden smelten bij zijn aanblik. Niet dat hij je zomaar zou aankijken hoor, want die kleine Oehie was stiekem best wel verlegen. Daarom was hij de hele dag in de lucht te vinden, ver weg van zijn mede-uilen. Oh, wat hield Oehie van vliegen. Hij voelt zich zo vrij als een, sorry voor de slechte woordgrap, vogeltje als hij de wind door zijn veren voelde scheren.

De zon straalt vrolijk aan de hemel, als Oehie bezig is aan zijn vaste rondje door het Uilenbos. De meeste van zijn bosgenoten liggen stevig op één oor te ronken – hét perfecte moment voor kwaad gespuis om toe te slaan. Iets dat dit kleine uiltje met ongewoon grote ogen natuurlijk niet zomaar kan laten gebeuren.

Oehie kan echter een gaap niet onderdrukken als hij langs de hoogste boom van het dorp vliegt. Eigenlijk is vandaag helemaal niet niet zoveel kwaad gespuis dat het Uilendorp plaagt. Zelfs hun aartsvijand, Adder, is in geen velden of wegen te bekennen. In de verte hoort hij luidt een koe luid en onbezorgd loeien. Hij kijkt op zijn uilenhorloge. Twee uur ’s middags.

“Nou dan moet ik het mezelf maar even leuk maken”, krast Oehie na nog een paar loze rondjes. Hij cirkelt om de boom heen, hoger en hoger. Als hij het hoogste puntje bereikt, blijft hij even op het zelfde punt zweven, en kijkt op het kleine Uilenbosje onder hem. Als hij goed kijkt, kan hij nog net zijn nestje zien. Dan zet hij een snoekduik in, en zoeft op grote snelheid naar beneden. Als een roofvogel die een vis uit de zee plukt. Een hele schattige roofvogel. Oehie voelt de adrenaline door zich heen gaan.

Vlak voordat hij op de grond belandt, ziet hij echter iets geels oplichten in het hoge gras. Oehie’’s hartje begint van enthousiasme te bonken. Eindelijk wat spannends! Hij klapt een paar keer met zijn vleugels en snelt richting het hoge gras.

Op de grond gaat hij direct in gevechtshouding staan.
“Ik ben Oehie de Uil, beschermer van het Uilendorp”, krast hij richting de gele gloed. “Laat je zien, oh kwaad gespuis!”
Het duurt even, maar dan komt er geschater vanuit het hoge gras. Er klinkt geritsel, en de gele gloed komt tevoorschijn.  
Oehie knijpt zijn ongewoon grote ogen samen. Voor hem staat een klein mannetje met een rode puntmuts en een lange witte baard. In zijn kleine knuistje draagt hij een klein, geel lampje.
“Ben jij een mens?”
Het mannetje begint voor de tweede maal te schateren. “Ik denk niet dat zij weten dat wij bestaan.”
Oehie draait zijn hoofd vragend schuin, op zo’n manier waarop alleen uilen dat kunnen.
“Nee, mijn vriend. Ik ben Puer de Kabouter, aangenaam”, verklaart Puer de Kabouter met een vrolijke buiging. “Ik kwam naar jouw dorp op zoek naar paddenstoelen. Al heb ik tot nu toe niet veel geluk gehad.”

Oehie hupst vol interesse om Puer heen. Hij had nog nooit zo’n kleine mens gezien.
Puer negeerde het gestaar. “Wat moet een kleine uil overdag buiten?”
Oehie ging weer in gevechtshouding staan. “Ik ben beschermer van het Uilendorp”, krast hij nogmaals statig.
Even lijkt het erop alsof de kabouter voor een derde maal in geschater wil uitbarsten, maar dan worden zijn ogen groot.
“Ehm, dan… dan mag je daar nu wel mee beginnen.” De kabouter wijst achter hem. 
Het volgende moment is het net alsof het daglicht even wegvalt op de plek waar de kabouter en de uil staan, als een grote schaduw hoog boven hen uittorent.

Opeens weet Oehie hoe laat het is, en richt hij zijn gevechtshouding op de schaduw. Het is Adder, de grote aartsvijand van het Uilenbos. Maar ditmaal lijkt de grote slang met zijn oh zo grote maag helemaal niet geïntresseerd in een stukje uil! Zijn ogen zijn doordringend gericht op een inmiddels lijkbleke Puer. Speels slikte hij zijn puntige tong om zijn bek, terwijl hij dichter en dichter bij de paddenstoelzoekende kabouter komt – straal langs het uiltje met de ongewoon grote ogen. “Etenssstijd”.

Maar de Adder staat niet voor niets voor de beschermer van het Uilenbos! Oehe beeldt zich in alsof hij van de hoogste tak in het bos naar beneden zoeft. Hij spreidt zijn vleugels, en lanceert zich als een kanon zo snel naar voren. Net op het moment dat Adder zijn tanden in Puer wil zetten, weet hij hem er tussenuit te plukken.

Als ze hoog in de lucht zijn, gooit Oehie het kleine mensje in zijn rug. Dan begint Puer eindelijk voor te lachen. “Wat moet dit er bijzonder uitzien, een uil met een kabouter op zijn rug.
Puer haalt zijn vertrouwde gele lampje erbij. ”Weet jij misschien waar hier paddenstoelen te vinden zijn?”
“Een simpele taak voor de beschermer van het Uilenbos! Wist je dat ze hoog in de hoogste boom groeien?”
“Laat die maar eens zien, mijn vriend.”
Oehie had het idee dat zijn dagelijks rondjes vanaf nu een stuk leuker zouden worden.