
Het onheilige altaar
Een schriel mannetje, nauwelijks anderhalve meter groot, loopt naar de gigantische houten deur voor het Onheilige Altaar. Hij maakt een kleine buiging voor de twee bewakers die bij de gigantische deur staan.
“Ik ben op zoek naar mijn dochter, kunnen jullie mij misschien binnenlaten?”
De grootste bewaker antwoordt: “En wat als we nee zeggen?”
De man glimlacht: “Dan ben ik helaas genoodzaakt om mezelf binnen te laten.”
De bewakers bekijken het mannetje nog eens goed en barsten in lachen uit. “Tuurlijk, joh”, proest de breedste.
“Zelf weten”, zegt de man. Zijn glimlach wordt iets breder.
Het Onheilige Altaar is een grote, duistere ruimte. Het schriele mannetje ziet enkel in het uiterste eindpuntje een lichtje branden. Een gedaante. Emily. Voordat hij echter goed en wel naar dat lichtje kan lopen, galmt er een stem door de ruimte.
“Wat moet dat hier?” De man beweegt zijn ogen door alle hoeken van de slecht verlichte ruimte.
“De naam is Olaf. Olaf Waltenberg. Ik kom mijn dochter hier weghalen.”
“Hahahaha!” Plots doemt er een gedaante voor hem op, alsof die zo uit de schaduwen ontstond. Het is een gigantische man, met een kaal hoofd waar drie grote ogen op getekend zijn, die hem stuk voor stuk aanstaren..
“Een schriel mannetje als jij denkt mijn waardevolle onderzoeksobject te kunnen stelen?”
“Als ik zo vrij mag zijn, mijn dochter is niet van u.”
De gedaante snuift. “Alles wat zich hier in he Onheilige Altaar bevindt is van mij.”
Een verderfelijke grijns vormt zich op zijn donkere gezicht. “Tenzij een schriel mannetje als jij anders kunt bewijzen.”
Olaf glimlacht wederom. “Uw bewaking was ook al zo onbeleefd.”
De drie ogen draaien zich naar de deur achter Olaf.
“Grote praatjes voor zo’n kleine man. Maar misschien ben ik dan diegene die jou maar een lesje moet leren.”
Olaf pakt een gigantisch zwaard uit zijn schede en gaat in gevechtshouding staan. “Kom maar op.”
De gedaante glimlacht en spat weer uiteen in de schaduwen. Het volgende moment schieten er vanuit de andere kant van de kamer drie grote vuurballen op Olaf af. Alsof hij alleen een licht takje in zijn hand had, springt Olaf met een snelle beweging omhoog en werpt het zwaard richting de bron van de vuurballen en verdwijnt. Anderhalve meter aan staal boort zich in de grond. Mis. Olaf trekt het zwaard uit de steen, en draait het in een vloeiende beweging om zich heen. Ondertussen ontploffen vuurballen op de plek waar Olaf eerder stond.
“Snel, Olaf, maar niet snel genoeg.”
Olaf draait zich om en ziet het oogverblindende licht van vier, vijf vuurballen vlak bij hem. Hij pakt zijn anderhalve meter zwaard en zwaait vijf keer. De vuurballen spatten op het laatste moment uit elkaar. Het is alleen niet genoeg. Achter de vuurballen neemt de gedaante even vorm, en geeft hem een mep vol tegen zijn gezicht. Olaf vliegt door het Onheilige Altaar met een klap tegen de muur.
“Opletten blijven, Olaf”, galmt de gedaante spottend. “Zoals ik al zei: alles in dit Onheilige Altaar is van mij. Je dochter zie je niet meer terug.”
Een paar meter van Olaf steekt de gedaante, die inmiddels weer onzichtbaar is, zijn denkbeeldige hand op. Binnen luttele seconden vormt zich een grote vuurbal in het ogenschijnlijke niets. Olaf blijft ondertussen stil tegen de muur aanliggen.
“Het is bijna zielig, om het kaarsje uit te blazen van een weerloze man.” Vlak voordat de gedaante de vuurbal op hem af gooit, neemt hij even vorm.
“Dat had u nou niet moeten doen.”
Het volgende moment zakt de gedaante in elkaar.
Een half uur later wandelt Olaf met Emily richting de uitgang.
“Ben je weer boos geworden omdat ze je klein noemden, papa?” zegt ze met blik op de omgeving.
“Ik zou niet durven, Emily”, glimlacht hij.
Samen lopen ze uit het Onheilige Altaar.