Het feestmaal
Winnaars houden te allen tijde een feestmaal.
Hoe ver ook weg van onze planeet: die woorden gaan altijd mee. Het is ons levensmotto als Globox. En onze motivatie om planeten kort en klein te maken, een feestmaal uit de keuken van de verslagen tegenstanders
“En praktisch is het ook nog”, denk ik terwijl ik mijn lange vingers om wat aards voedsel sluit. Het lijkt wat op een Globox-worst, maar in plaats van gifgroen, is hij helderbruin en een beetje gebogen. Terwijl ik een hap neem, gaan mijn ogen over het uitzicht. Rook, puin en afgebrokkelde gebouwen. Precies zoals ik het graag heb.
Maar waarom ben ik dan niet tevreden? Het zou de triomf op onze queeste zijn. De allermoeilijkste uitdaging. Het veroveren van de planeet Aarde. Een planeet zo moeilijk te vinden, dat het niet eens is toegetreden tot de Intergalactische Federatie. Door de jaren heen is het uitgegroeid tot een waar legende. Bewoners zo lang als de hoogste bergen, zo slim als de grootbreinen van Qualtios. Omgevingen gevaarlijker dan de stekelwoestijn op Al’Qaar en het ravijnlandschap van Desjmir gecombineerd. Een prachtige kers op onze oorlogstaart
Ik beweeg mijn lange nek 180 graden naar achteren. Feestvierende Globox. Gevulde magen. De alcohol vloeit rijkelijk. Maar geen spatje zweet, bloed of tranen. De aarde bleek een planeet met gigantische waterplassen en hoge gebouwen, maar inwoners zo klein als Globoxratten. Een paar knallen van ons ionkanon, en de witte vlaggetjes gingen al naar boven. Ze boden zelfs aan om het feestmaal zelf te maken, al ware het geboren slaven.
Mijn lange vingers beginnen te trillen. Mijn bloedlust is nog niet gestild.
Wij Globox houden niet alleen van eten, maar ook van strijd. Daarom vechten we al jarenlang. Strijd na strijd. Planeet na planeet. Winst of verlies, het maakt ons niet uit. Maar die aardlingen hebben niets gestild. Ze kunnen nog geen deuk in een pakje boter stillen. Ik neem nog een hap. Zweet of tranen gaan misschien niet lukken, maar het bloed kan nog steeds rijkelijk vloeien.
“Mannen”, roep ik tegen al mijn feestvierende onderdanen.
“Hebben we hier ons nou al die tijd op voorbereid? Onze grootste strijd ooit, en hij was al over voor ie begonnen was. Ik wil het hier niet bij laten. Weg met die witte vlaggen – wie gaat er mee wat bloed laten vloeien?”
Een oorverdovend gejuich klinkt uit de kantine. Ik kijk tevreden. Hier doe ik het allemaal voor.
“Mensen zo zwak, verdienen het niet om…”
Een gigantische hoestbui komt op. Ik kan ‘m niet tegenhouden.
“Verdienen het niet om te…”
En nog een.
En nog een.
Wat is dit nou? De een na de ander begint. Het lijkt wel of we op het sigarenfestijn op Krilio zijn beland. Slijm vliegt overvloedig in het rond. De kuchjes klinken scheller en scheller en mijn longen lijken er haast uit te vliegen… En dan houdt het hoesten zo snel op als het begonnen was.
Ik wil het uitschreeuwen van de pijn, maar ik kan de lucht niet vinden. Hoe kan dit? Wat is er gebeurd? Een voor een vallen mijn mannen neer. Ging het dan toch… te makkelijk? Alles om me heen wordt zwart.
Winnaars houden te allen tijde een feestmaal.