De vernuftige wetenschapper
Er was eens een vernuftige wetenschapper. “Gutentag”, zei hij, want hij was Duits. De vernuftige wetenschapper kampte echter met een probleem, een probleem waar zijn Duitse nationaliteit niet veel mee zou helpen. Diep in zijn laboratorium had hij namelijk een monster opgesloten, zodat ie ‘m kon observeren. Nu denk je misschien: “een opgesloten monster, die doet niet zoveel kaad toch?” Maar de bek van het monster was zo groot (en de bijbehorende tanden nog vele malen groter), dat hij telkens door de deur heen bijtte.
“Verdammt!”, zei de vernuftige wetenschapper dan (want hij was Duits), en bouwde een nieuwe. Nog veel groter en sterker dan de vorige. Dat zal ‘m leren! Maar het monster beet er weer doorheen, want ook zijn bek werd steeds groter en sterker. Je begrijpt natuurlijk dat de vernuftige professor als antwoord weer een nieuwe maakte, waarop het monster er weer doorheen beet. Dit gezellige over-en-weer-spelletje ging nog wel een tijdje door. Van analyseren kwam het er niet meer van.
Ze streden zo lang, dat we de vernuftige professor bijna de murenbouwende professor moeten noemen. “Wass muss ich machen?” zei de niet zo vernuftige wetenschapper toen. Terwijl hij staarde naar een deur met meer en meer happen erin (schiet op, professor!), kwam er een gelukkig wat van zijn oude vernuft terug.
“Eureka!” zei hij toen (of iets anders, want hij was Duits). En sloeg aan het bouwen, en maakte het pikkedonker in de cel van het monster. Al ware het een wonder, beet het monster sindsdien niet meer door de deur heen. Als een mak lammetje bleef hij spinnend in een hoekje zitten. Want wat je niet kan zien, kun je ook niet doorheen bijten toch?
En de vernuftige professor analyseerde nog lang en gelukkig (maar dan in het…)!