De Tombe van de Feniks

De woestijn is een verschrikkelijke plek. Overdag verbrandt het binnen luttele seconden elke druppel water in je lichaam, terwijl het je met zijn bittere nachten weer laat verlangen naar die verschroeiende zonneschijn. Peters’ verlangen om de Tombe van de Feniks te vinden, overtreft echter deze erbarmelijke omstandigheden. Dit wonderlijke wezen heeft volgens de verhalen een verendeken van puur goud en zou na het overlijden weer uit zijn as herrijzen. Wat zou hij ooit graag eens deze vogel willen aanschouwen.

Op dit moment heeft Peter echter niet het beste humeur. Al dagen staat hij bij de uitkomst van het raadsel uit het Epiek der Mysteriën. Maar de Tombe is nergens te bekennen. Zou hij het raadsel toch verkeerd hebben geïnterpreteerd?

Op de plek waar zand je hele oog vult,
Is een Feniks verborgen, door goud omhuld.
Tussen de Driehoekspalm en de Oase van Rust,
Wacht de vogel die op het geheim is berust.
Zij zal u leiden door deze Tombe,
Mis haar niet, want dat is zonde.

Links van hem staat de Driehoekspalm, drie gebogen palmen die samen twee driehoeken maakten. En aan zijn rechterhand de Oase van Rust (waar de wind op mysterieuze wijze nooit waait). Maar geen Tombe in het midden. Niet bij het branden van de dag, en ook niet wanneer de maan als bevroren aan de hemel staat. Wat miste hij in het raadsel?

Terwijl Peter zich badend van het zweet staat te verbijten, wordt hij aangestaard door een mysterieuze schaduw. Een lichtelijk geïrriteerde mysterieuze schaduw, want ze voelde zich al dagenlang genegeerd. En dat terwijl ze precies de wacht hield op de afgesproken plek! Maar nee, dat verdraaide menspersoon liep al dagenlang met een grote boog om haar heen. Het lef! Zo’n mooie dame liet je toch niet zo lang in de hitte en kou staan?

Peter kijkt opeens verschrikt op van zijn Epiek als hij een snerpende kreet hoort. Ergens ook wel begrijpelijk, want er zullen wel niet vaak snerpende kreten klinken in de woestijn. Helemaal niet bij een plek die zich de Oase van Rust noemt. Als hij zijn hoofd van links naar rechts beweegt om te kijken waar het gesnerp vandaan komt, ziet hij ineens een piepklein vogeltje op en neer springen in het zand. Precies tussen de Oase en de Driehoekspalm in.

Je begrijpt natuurlijk dat onze Peter direct zijn spullen bij elkaar pakte om naar het piepkleine vogeltje te sprinten. Wat hij zag, was echter geen verendeken van goud, maar eentje van blauw. Een  doodnormaal vogeltje, die hij normaal gesproken geen blik waardig zou keuren. Toch is ‘ie wel heel heftig op en neer aan het springen. Probeerde ze hem wat te vertellen? Peter bestudeerde het beestje aandachtig.

Maar het gepikeerde beestje had er na al die tijd geen geduld meer voor. “Zucht, ik moet ook alles zelf doen.” Het vogeltje stak haar piepkleine kleine klauwen uit, en plukte de menspersoon, die minstens honderd keer in haar past, zo van de grond. “Hé. Wat doe je?” sputtert die nog tegen. Maar zij had er geen boodschap aan. “Moest je me maar niet zo negeren”, snerpt ze.

Samen vlogen ze omhoog, naar de Tombe van de Feniks. En zo loste het ontbrekende deel van het raadsel zelf de puzzel voor Peter op. Ging alles in het leven maar zo makkelijk, niet?