De Tantalusvloek

“Weten jullie wat een tantaluskwelling is?”, zei Luther, de piratenkapitein.
Zijn bemanning begon te gapen. Moesten zij hier nou hun feest voor doorbreken?

De piratenkapitein besteedt er geen aandacht aan.
“Dat is een kwelling waarbij het datgene wat je wil oh zo dichtbij is, maar je het met geen mogelijkheid kunt pakken. Denk bijvoorbeeld aan een woord op het puntje van een tong ligt, maar waar je maar niet op kunt komen. De kwelling is een verwijzing naar een oude Griekse mythe. Tantalus, die oh zoveel honger en dorst had, zag het water dalen waar hij in stond elke keer verdwijnen als hij probeerde te drinken. En de rijpe vruchten vlak boven zijn hoofd? Weggeblazen door de wind, elke keer dat hij ze probeerde te pakken. Een eeuwige straf van de goden.”

Luther pauzeert even.
“Hoewel ik me niet kan voorstellen dat ik mij de wraak van de Griekse goden op de hals heb gehaald, ben ik wel in zo’n situatie beland, kan ik je vertellen. Een paar stappen verder, en ik had ‘m gepakt.  De Kelk der Eeuwig Leven.”’

Zijn bemanning keek hem aan alsof hij net had benoemd dat hij een gigantische zeemeermin had gezien.

“Echt waar?”, zegt stuurman Pio uiteindelijk.
“Aye.”
“De Kelk der Eeuwig Leven?”
“Aye. De Draaikolken der Verdoemenis, de Piranhawatervallen en de Benige Kerker. Allemaal waar. ”
Er klinkt geroezemoes.

Luther gaat onverstoord verder. “Ik staarde naar de kelk voor me. Ik kon het water er al in zien glinsteren. Keer op keer zette ik al mijn wilskracht in mijn vingers. Tevergeefs. Een prik van een grote steekvlieg, nog groter dan een tarantulaspin, had mijn hele lichaam verstijfd in een mum van seconden. De kelk was zo dichtbij, maar tegelijkertijd zo ver weg.”

“Wat een verschrikkelijk gevoel moet dat zijn geweest, kap’tein”, zegt Pio.
“Aye.”
“Maar toch staat u hier voor ons.”
“Aye.”
“Uw armen bewegend en al.”
“Aye.”
“Maar geen kelk.”

“Urenlang stond ik daar maar stijf te zijn. De kelk in mijn blikveld, maar het leek erop dat ik er nooit van kon drinken. Sterker nog, het leek er niet eens op dat ik ooit kon vertrekken. Het leek radeloos.”

De ogen van Luther te schitteren. “Maar toen dook daar ineens de mooiste vrouw die ik ooit had gezien op uit het water. Haar vinnen groenblauw en haar haar het helderste bruin. Ik kan beter zeemeermin zeggen.”

“Wacht even, u hebt ook een zeemeermin gezien?”
“Aye.”
“Een wezen dat enkel opduikt in mythen en legendes?”
“Aye”
“Terwijl u voor de Kelk der Eeuwig Leven stond?”
“Aye.”
“U zag een zeemeermin en een kelk. En niemand van ons die dat kan bevestigen.”
“Aye. Mag ik nu verder met mijn verhaal?”
Pio keek de kapitein aan alsof hij gek was geworden, maar zei niets.

“Ben je nou eens klaar met klagen?”, zei de zeemeermin tegen mij.
Ik wist niet of ik verbaasd, verschrikt of verliefd moest kijken – maar gezien mijn verstrakte ledematen maakte dat gelukkig ook niet zoveel uit.
De zeemeermin keek me indringend aan. Twee ronde, felblauwe ogen – flikkerend in het oplichtende water.
“Bijna iedere maand komt er wel iemand langs om van de kelk te drinken, of om ‘m te stelen. Vertel eens, piraat, waarom jij?”
Ik antwoord niet. Een zekere mug heeft mij die mogelijkheid ontnomen.
De zeemeermin lijkt zich dit te realiseren, en knippert tweemaal met haar ogen. Mijn mond is weer vrij.
“Waarom zou ik jou dat vertellen?”, zei ik tegen haar.

De zeemeermin kneep haar felblauwe ogen fijn, en keek me secondenlang roerloos aan. Na wat een eeuwigheid leek, bewoog ze haar armen richting het water, en gaf een klein zwiepje met haar vinger. Opeens begint het water me toch te kolken en te rommelen, dat ik bang was dat de Kraken zelf er opeens uit op zou doemen, maar nee het waren tientallen, honderden geraamtes  – Pio laat een harde snuif horen – verschijnen duiken op. Geraamtes, allen in een andere positie, maar allemaal net zo verstijfd.

Ze wendt haar blik weer op de verstijfde piraat voor zich. “Nou?”
Ik slikte. Ik besefte me heel goed wat voor lot me zou wachten als ik een verkeerd antwoord zou geven. Gelukkig wist ik heel goed waarom ik die kelk wilde. Waarom iedereen die kelk zou willen.

“Om eeuwig te kunnen leven…”, klinkt er zachtjes uit de bemanning.
Ik knik.

“Dezelfde reden als ieder ander die hier komt voor de kelk”, zei ik tegen haar. “Het leven van een piraat gaat niet over rozen. Scheurbuik, vieze rum, dat constante gekielhaal, kanonskogels, de Kraken…”

Ik pauzeer en kijk haar recht in de ogen aan (niet dat ik veel anders kon in mijn verstijfde positie): “Ik was er klaar mee om de hele tijd op het randje van de dood te leven. Maar goed, het leventje opzeggen en als een landrot gaan leven, zag ik ook niet zo zitten. Dus nouja, één plus één is in dit geval de water naar het eeuwige leven.”

Het gracieuze lichaam van de zeemeermin had plotseling iets sinisters. Een duivelse glimlach krult in haar lippen. “Fout geantwoord.”

Zijn bemanning kijkt hem ademloos aan. Zelfs Pio lijkt van slag.
“En toen, kap’tein?”

Langzaam voelde ik mijn lichaam opstijgen.

“Maar dit water is niet voor mezelf”, zei ik. “Of nouja, eerst wel. Maar terwijl ik hier een beetje stijf stond te wezen, had ik tijd om na te denken. Wat heb ik eigenlijk aan eeuwig leven, als ik het met niemand kon delen?”

De zeemeermin kijkt me zwijgend aan.
“Het leven van een piraat gaat misschien niet over rozen, maar ik deel die rozen wel met het stelletje inboorlingen die ik mijn crew mag noemen.”
“En toch ben je hier alleen.”
“Ja. Ja, toch ben ik hier alleen.” Ik voelde een brok opkomen, maar probeerde onverstoord door te gaan. “Het… het is niet bepaald makkelijk om hier te komen.”

Het water kwam inmiddels akelig dichtbij. Ik sloot mijn ogen en bereidde mij voor op het ergste. Maar toen, toen voelde ik opeens weer vaste grond onder mijn voeten. Ik opende mijn ogen, en haar duistere glimlach was verdwenen. Voor het eerst klonk er iets zoets, is aangenaams in haar stem. Iets dat veel beter paste bij haar schoonheid.
“Goed geantwoord.”

En toen… en toen stond ik opeens weer op ons schip. Ver weg van de Benige Kerker, de Kelk en de prachtige zeemeermin. Midden tussen jullie. Alsof er niets gebeurd was.

“En zo werd ik de kapitein die de Tantaluskwelling heeft doorbroken”, besluit Luther tevreden.
“Maar, waar is de Kelk?”, vraagt Pio verbaast.
“Geen idee.”
En de zeemeermin?
“Geen idee.”
“En hoezo waren wij er niet meer?
“Wie zal het zeggen?”
“En je stond ineens weer midden tussen ons?”
“Aye.”
“Dus feitelijk is het alsof er niks is gebeurd.”
“Aye”

Pio begint te schaterlachen. Pia volgt hem. En Dio. En Luffy. Het duurde niet lang voor zijn hele bemanning aan het schaterlachen was. “U kunt sterke verhalen vertellen, Kap’tein”, zet Pio proestend. De crew wendt zich van hem af, en gaat verder met feesten. Algauw wordt er weer uit volle borst piratenliedjes gezongen, en vloeit de rum rijkelijk. Toch was de energie anders, dan normaal. De kapitein voelde een golf van dankbaarheid. Maar of ze hun kapitein geloofden?

Geen van zijn bemanningsleden zag achter hen een groenblauwe vin gracieus onder water gaan, zelfs Luther niet.