De man die alles kon laten floreren

Weer een gefaald experiment. De geleerde kon zijn haren wel uit zijn hoofd trekken, ware het niet dat hij deze door al dit experimenteren al lang verloren was. Met een zucht gebaarde de kale geleerde naar zijn assistente. Die kwam aanzweven met een handdoek. Terwijl de geleerde het zweet van zijn gladde bol veegde, zei hij: “Opnieuw.”

Dus pakten de kale geleerde en zijn zwevende assistente beide een groot kapmes en sneden het schouwspel voor hun helemaal aan flarden. Toen ze klaar waren, bleef enkel een groots grasveld over. Een leeg grasveld in een ondergronds laboratorium.

De geleerde ging temidden van dit grasveld staan en keek om zich heen. Links van hem het oudste bos dat je je maar kon bedenken; vol bomen met de dikste stammen en de grootste takken. Rechts een moeras waarin lelies, mangroven en andere flora naar hartenlust hun gang gingen. Hij was namelijk de dokter die alles kon groeien, waar dan ook.

Maar hoe kon dit dan toch?

Om hem heen zweefde zijn trouwe assistente. Ze zweefde, want ze had geen benen meer en moest zich toch op een of andere manier voortbewegen. Gelukkig kon ze haar handen nog prima gebruiken en legde een ervan op de schouder van de kale geleerde. Ze keek triest naar een foto op zijn werkbank. Er was een tijd dat hun wereld anders was.

Als sinds hij een kleine geleerde was met een volle bos haar, leefde hij al in dit laboratorium. De buitenwereld? Die had hij niet nodig, of althans niet meer, niet meer na dat verschrikkelijke incident. En waarom ook: hij kon binnen alle flora kweken die hij maar wilde. Mammoetbomen zo groot als wolkenkrabbers. Tulpenvelden in alle kleuren van de regenboog. Maar toch, toch wist hij wel dat er wat miste. Hoezeer hij ook zijn best deed, zijn kille laboratorium werd nooit meer een huis, een thuis.

Daarom besloot hij op een dag zijn eigen huis te kweken.

Hij begon klein, met bloemen die dakpannen opwierpen. Bloesems die bakstenen konden laten verschijnen. Later bedacht hij een plantje dat zomaar een dubbelglazig raam uit poepte. Het waren kleine bloemetjes die alle problemen op de wereld konden oplossen, en zeker genoeg om een huis van te bouwen. “Maar bouwen was geen optie, zeker niet na het incident”, zei de dokter dan altijd. Dus bleven ze samen doorkweken, want het was het enige dat ze kenden op de hele (voor hun niet zo) wijde wereld.. Op een gegeven moment waren daar zelfs badkamers. Garages. Maar het was niet genoeg. Het waren geen complete huizen.

Dus bleef de kale geleerde maar bloemen kweken. En kweken. En kweken. Hij bleef kweken tot zijn haren erbij uitvielen, hij bleef kweken tot er zich rimpels om zijn ogen vormden.  En zijn zwevende assistente stond hem trouw bij. Keer op keer. En nu, nu leek hij eindelijk die magische mix aan ingrediënten gevonden te hebben. Een bloem zo hoog als een, nouja, huis. Een hangende vrucht zo groot als een, je begrijpt het wel. Stevig omwonden door diens groene steel. Dit moest hem worden.

Maar het grasveld was nog steeds leeg. Een kil laboratorium, maar geen warm huis.

“Opnieuw”? Opnieuw kon niet meer. Opnieuw was onmogelijk. De kale geleerde had toch alles geprobeerd? Een eigen huis kweken… Misschien moesten ze toch maar in hun hele leven in het kille laboratorium leven. Maar toch was opnieuw datgene waar de kale geleerde voor ging. Gruis van bakstenen, korrels dakpannen en het zand voor de ramen… Hij pakte weer alles bij elkaar, en stampte het bij elkaar tot er enkel een minuscuul zaadje overbleef. Maar van zijn oorspronkelijke zorgvuldigheid was weinig over. Zijn handen trilden. Knipperen lukte nauwelijks.  

De zwevende assistente wendde zich af van de kale geleerde. Waarom wist ze ook niet. Misschien wilde ze nog één blik werpen op het laboratorium. Haar laboratorium. In plaats daarvan werden haar ogen zo groot als emmers. Wat… wat zag ze daar nou? Temidden van het grasveld was opeens een piepklein huisje te vinden. Een huisje zo klein, dat het op het oog nauwelijks groter dan een golfballetje was. Maar een huis, dat was het zeker.

Ze keek de gekke geleerde aan. “Pro.. professor”, begon ze. Maar hij had het al lang gezien en zat met minstens zulke grote ogen te kijken. Hij glimlachte.

Opeens klonk er een grote explosie. Al ware het dominosteentjes, vielen alle muren van het laboratorium om. Enkel het grasveld en de weelderige tuinen bleven over, alsof ze altijd al onderdeel vormden van het buitenlandschap. De zwevende assistente keek naar de foto op de werkbank en kreeg een gek gevoel in haar maag. Iets dat ze al lang, lang niet meer gevoeld heeft.

Hij was de man die daadwerkelijk alles kon laten bloeien.